Roman 2, het begin
TOTAL SENSE (engelse werktitel)
deel 1: De onbevlekte ontvangenis
Het zoemen houdt op en wordt na een korte pauze - ik kan precies één keer diep in- en uitademen - gevolgd door een mechanisch klikken. Klik-klik-klik-klik, alsof er een serie portretfoto’s van mij wordt genomen. Ik houd mijn hoofd zo stil als mogelijk om geen bewegingsonscherpte te krijgen. Ik besef dat dit natuurlijk onzin is want ik lig hier niet voor een foto. Het is daarnaast niet zo moeilijk stil te liggen want mijn hoofd ligt door een band vastgeklemd aan een bed op rails met daarop twee zacht plastic kussens: het kan geen kant op. Mijn armen liggen los op het beweegbare bed en ofschoon ik mij rustig voel, wil ik haar vasthouden. Ze ligt naast mij op eenzelfde bed, wat gaat er door haar heen? Ik strek mijn arm naar haar uit en grijp haar klamme hand. Ik voel tranen in mijn ogen opwellen. Doen wij hier goed aan? Wat doen we eigenlijk? Dit kan heel anders.
‘We moeten stoppen. Ik krijg een melding van een storing.’
‘Gestopt. Wat is er aan de hand?’
‘Geen idee, dat gaan we bekijken, het speelt al heel lang, een genetisch defect denk ik.’
“Genetisch defect?” Ik wil omhoog komen maar wordt er aan herinnerd dat ik vast zit aan deze machine. Ik kan niet omhoog komen. In plaats daarvan grijp ik haar hand steviger vast waardoor het klamme van haar hand mij niet meer opvalt, mijn eigen hand is nu namelijk nog vochtiger dan de hare.
Langzaam, als zonder gewicht, draait de machine in de ruimte tot de twee operateurs zichtbaar worden achter hun luchtschermen: holografische - stem, manueel of gedachtengestuurde - projecties in de ruimte. Twee blauw gemutste dienaren van deze psychosynthetische coöperatie staren ingespannen naar de informatie op de schermen voor hen. Ze lijken er niet uit te komen want ze kijken elkaar kort niet begrijpend aan. Voor mij is
dat een teken om mijn hand op te steken en mijn vermoeden - ik voelde hier al niets voor - uit te spreken.
‘We willen wel even stoppen. Dan kunnen jullie even rustig uitzoeken wat er mis is.’
‘Nee, wacht u maar even. We zijn er zo uit dan kunnen we verder gaan.
’Ik wil niet verder. Maak ons los, alstublieft.’
De blauwe mutsen draaien zich geheel naar ons om. Vervolgens kijken de mutsen elkaar aan. Even is het stil. Dan zegt een mond onder een blauwe muts:
‘Zoals u wilt, natuurlijk.’
Het lijkt niet van harte te gaan maar de twee maken zich los van hun scherm. Ze lopen om het zwaartekrachtdispensatieveld van de machine heen en maken onze hoofden los van de steunen.
“Godsamme, over wie gaat het hier?” Ik help mezelf overeind en draai me direct naar Naome toe. Ze komt ook overeind en kijkt me met een blik aan die ik niet kan thuisbrengen. We zijn dan ook lichtjaren van huis en haar blik spreekt wat dat betreft boekdelen. Het is mij duidelijk: we moeten hier weg.
Maar dat gaat niet zomaar. We zijn op deze plaats, op onze eigen tijdlijn, door onze eigen projectie. We kunnen niet zomaar terug, we hebben deze stap bewust gezet, al wisten we niet wat deze stap precies zou inhouden.
Naome kijkt mij aan met haar donkere ogen. Het is niet te zien wat haar ras is, haar huid is licht gekleurd, er zit iets aziatisch, afrikaans, creools maar ook iets blanks in haar uiterlijk. Iets Slavisch? Mongools? Een uiterlijk dat een avontuurlijke bloedlijn verraad, het is niet te zeggen wat het dominante ras in haar genetische beeld is. Maar ik vind haar wonderschoon, onbegrijpelijk mooi.
Zo zal dat ook bij mij zijn. Twee niet meer thuis te brengen mix ups die elkaar gevonden hebben, nu ver van huis, in dit relatief nieuw bewoonde deel van het universum. Zou deze mix up als een genetisch defect gezien kunnen worden door de scan bij deze coöperatie?
‘Mogen wij even samen overleggen?’
‘Overleggen?’
Een blauwe muts schijnt het niet te begrijpen.
‘Privé, bedoel ik.’
‘Ok ja, wij moeten ook even overleggen. Dan kunnen we analyseren waar die verstoring vandaan komt.’
…
Wie zwijgt stemt toe, ik weet ook niet wat te zeggen, dit voelt helemaal niet goed, waarom doen we dit? Wat een idioterie. Ik probeer mijn ademhaling regelmatig te houden, dat valt niet mee. Er worden een aantal commando’s op het luchtscherm ingevoerd. De machine komt tot rust en zakt op de vloer. Ik stap af en help vervolgens Naome van het bed af. Ik voel mij wankelen, licht in mijn hoofd.
‘Hoe gaat het met je?’, vraag ik aan Naome.
‘Ja prima… denk ik. En met jou? Je ziet wat bleekjes’
‘Kom, we gaan even wat drinken hiernaast.’